Gelouterd en Geheiligd (2)

11 mei 2021

Gelouterd en Geheiligd. Uit het leven van ds. J. Hagestein.

Gij zult Mijn getuige zijn (2)

 

Jan Hagestein had al begeerte tot het predikambt toen hij nog een schoolkind was. Toen de onderwijzer aan de kinderen vroeg wel vak ze zouden kiezen, dacht Hagestein: predikant.

Maar dát verzweeg hij. Hij zei: ‘’Schilder.’’

‘’Zo heeft hij met die keuze gelopen tot zijn 17e jaar,’’ schreef zijn vrouw. ‘’Toen riep hem de Heere tot dit gewichtvolle werk met de woorden uit Ezechiël 3 vers 17: ‘Mensenkind, Ik heb u tot een wachter gesteld over het huis Israëls, zo zult gij het woord uit Mijne mond horen, en hen van Mijnentwege waarschuwen’.”

Na deze woorden kwam er grote vreze en werd het als bij Mozes: ‘Och Heere, ik ben geen man wel ter tale, want ik ben zwaar van mond en zwaar van tong. Maar de Heere sprak: ‘Gij zult Mijn getuige zijn.‘ Welk een strijd en vreze kwam er over deze zaak ook op kerkelijk gebied, totdat de Heere Zelf de weg baande.’’

 

De rechtvaardigen door de poort

Hagestein beschreef wat hij had meegemaakt toen zijn vader overleed in februari 1945. ‘’Als ik in die zaken kom, is er bij mij geen droefheid, maar aanbidding. Mijn vader leefde de laatste week in de toestand van Psalm 32:4 (berijmd) en was van alles losgemaakt. Voor ons was hij op ’t onverwachtst heengegaan, en nu was het eeuwigheid en had hij God ontmoet. Met kracht kwamen mij de woorden uit Jesaja 63:8 in mijn ziel: ‘Zij zijn immers Mijn volk, kinderen die niet liegen zullen. Alzo is Hij hun geworden tot een Heiland.’

‘k Had zo graag van mijn vader nog gehoord dat hij in Christus geborgen was. Daar was ik zo mee bezig en wat ik daarin die nacht doorleefd heb, zal geen leed uit mijn geheugen wissen.

Ik liep de Heere aan als een waterstroom, en Hij heeft Zich tot mij geneigd, mij wijzende op de poort des Heeren: daar zullen de rechtvaardigen door ingaan. Hij wees erop hoe nu mijn lieve vader door de gerechtigheid van Christus ingegaan was.

Daar werd, o eeuwig wonder van genade, mijn ziel mede ingesloten: beiden gewassen door dat dierbaar bloed, en, daar ik altijd gemeend had mijn vader nooit te kunnen missen, mocht ik hem nu kwijt raken in God en Zijn Naam met Job prijzen: ‘De Heere heeft gegeven, de Heere heeft genomen, de Naam des Heeren zij geloofd.’

Wat er plaatsgreep in mijn ziel, ach ik kan er maar van stamelen. Midden in de nacht welde het uit mijn ziel op en moest ik gaan zingen:

Maar blij vooruitzicht dat mij streelt,

Ik zal, ontwaakt, Uw lof ontvouwen,

U in gerechtigheid aanschouwen,

Verzadigd met Uw Goddelijk beeld.

 

Toen kon ik niet meer, maar zonk weg in de uitroep: ‘O dierbare Heere Jezus, o dierbaar bloed, en dat voor mij!’ Het was maar in mijn hart:

Want na de dood is ’t leven mij bereid,

God neemt mij op in Zijne heerlijkheid.

 

Ik leefde als ’t ware niet meer op de aarde. Mijn wandel en leven was in de hemel. Het heimwee, verlangen van mijn hart, was nu geworden om de Koning volmaakt in Zijn schoonheid te aanschouwen. Het was steeds in mijn ziel: ‘Kom, Heere Jezus, ja, kom haastelijk. ‘Maar onze leraar zei: ‘Als de Geest ook mede gaat bidden, zal het gebeuren.’ Doch de Heere had nog werk op aarde voor mij bestemd.

‘k Heb in die dagen tegen allen die een even dierbaar geloof verkregen hadden, mogen getuigen wat de Heere gedaan had. Mijn ziel was als een gewaterde hof.

Het was een zware gang voor mij toen ik mijn vader had weggedragen zag worden tot in de schoot der aarde. Niet voor het vlees, maar dat hij mij vóórgegaan was, en ik weer terug moest het leven in.

In die zalige zielsgesteldheid mocht ik nog lang dagelijks verkeren met een levendig uitzien naar de dag der verlossing. Totdat de Heere in datzelfde jaar 1945 de roeping tot het predikambt bij vernieuwing met kracht op mijn ziel bond.’’

De weduwe van ds. Hagestein schreef later over de ernstige leverziekte die haar man in de laatste oorlogswinter trof: toen ‘’mijn man de dokter in de gang tegen zijn moeder hoorde spreken dat zijn toestand hopeloos was, kwam de Heere bij vernieuwing de roeping op ’t hart te binden met deze woorden: ‘Hij, Die u roept, is getrouw, Die het ook doen zal.’ Vervolgens: ‘Gij zult niet sterven, maar leven, en de daden des Heeren vertellen.’

‘Moeder,’ zo sprak hij, ‘schrei niet, dat is een mens, die tot u gesproken heeft, maar de Heere spreekt tot mijn ziel anders. Ik word weer beter, ik moet nog gaan prediken en in ’t huwelijk treden voordat ik sterf.’’

 

wordt vervolgd…

Gelouterd en Geheiligd. Uit het leven van ds. J. Hagestein.

Gij zult Mijn getuige zijn (2)

 

Jan Hagestein had al begeerte tot het predikambt toen hij nog een schoolkind was. Toen de onderwijzer aan de kinderen vroeg wel vak ze zouden kiezen, dacht Hagestein: predikant.

Maar dát verzweeg hij. Hij zei: ‘’Schilder.’’

‘’Zo heeft hij met die keuze gelopen tot zijn 17e jaar,’’ schreef zijn vrouw. ‘’Toen riep hem de Heere tot dit gewichtvolle werk met de woorden uit Ezechiël 3 vers 17: ‘Mensenkind, Ik heb u tot een wachter gesteld over het huis Israëls, zo zult gij het woord uit Mijne mond horen, en hen van Mijnentwege waarschuwen’.”

Na deze woorden kwam er grote vreze en werd het als bij Mozes: ‘Och Heere, ik ben geen man wel ter tale, want ik ben zwaar van mond en zwaar van tong. Maar de Heere sprak: ‘Gij zult Mijn getuige zijn.‘ Welk een strijd en vreze kwam er over deze zaak ook op kerkelijk gebied, totdat de Heere Zelf de weg baande.’’

 

De rechtvaardigen door de poort

Hagestein beschreef wat hij had meegemaakt toen zijn vader overleed in februari 1945. ‘’Als ik in die zaken kom, is er bij mij geen droefheid, maar aanbidding. Mijn vader leefde de laatste week in de toestand van Psalm 32:4 (berijmd) en was van alles losgemaakt. Voor ons was hij op ’t onverwachtst heengegaan, en nu was het eeuwigheid en had hij God ontmoet. Met kracht kwamen mij de woorden uit Jesaja 63:8 in mijn ziel: ‘Zij zijn immers Mijn volk, kinderen die niet liegen zullen. Alzo is Hij hun geworden tot een Heiland.’

‘k Had zo graag van mijn vader nog gehoord dat hij in Christus geborgen was. Daar was ik zo mee bezig en wat ik daarin die nacht doorleefd heb, zal geen leed uit mijn geheugen wissen.

Ik liep de Heere aan als een waterstroom, en Hij heeft Zich tot mij geneigd, mij wijzende op de poort des Heeren: daar zullen de rechtvaardigen door ingaan. Hij wees erop hoe nu mijn lieve vader door de gerechtigheid van Christus ingegaan was.

Daar werd, o eeuwig wonder van genade, mijn ziel mede ingesloten: beiden gewassen door dat dierbaar bloed, en, daar ik altijd gemeend had mijn vader nooit te kunnen missen, mocht ik hem nu kwijt raken in God en Zijn Naam met Job prijzen: ‘De Heere heeft gegeven, de Heere heeft genomen, de Naam des Heeren zij geloofd.’

Wat er plaatsgreep in mijn ziel, ach ik kan er maar van stamelen. Midden in de nacht welde het uit mijn ziel op en moest ik gaan zingen:

Maar blij vooruitzicht dat mij streelt,

Ik zal, ontwaakt, Uw lof ontvouwen,

U in gerechtigheid aanschouwen,

Verzadigd met Uw Goddelijk beeld.

 

Toen kon ik niet meer, maar zonk weg in de uitroep: ‘O dierbare Heere Jezus, o dierbaar bloed, en dat voor mij!’ Het was maar in mijn hart:

Want na de dood is ’t leven mij bereid,

God neemt mij op in Zijne heerlijkheid.

 

Ik leefde als ’t ware niet meer op de aarde. Mijn wandel en leven was in de hemel. Het heimwee, verlangen van mijn hart, was nu geworden om de Koning volmaakt in Zijn schoonheid te aanschouwen. Het was steeds in mijn ziel: ‘Kom, Heere Jezus, ja, kom haastelijk. ‘Maar onze leraar zei: ‘Als de Geest ook mede gaat bidden, zal het gebeuren.’ Doch de Heere had nog werk op aarde voor mij bestemd.

‘k Heb in die dagen tegen allen die een even dierbaar geloof verkregen hadden, mogen getuigen wat de Heere gedaan had. Mijn ziel was als een gewaterde hof.

Het was een zware gang voor mij toen ik mijn vader had weggedragen zag worden tot in de schoot der aarde. Niet voor het vlees, maar dat hij mij vóórgegaan was, en ik weer terug moest het leven in.

In die zalige zielsgesteldheid mocht ik nog lang dagelijks verkeren met een levendig uitzien naar de dag der verlossing. Totdat de Heere in datzelfde jaar 1945 de roeping tot het predikambt bij vernieuwing met kracht op mijn ziel bond.’’

De weduwe van ds. Hagestein schreef later over de ernstige leverziekte die haar man in de laatste oorlogswinter trof: toen ‘’mijn man de dokter in de gang tegen zijn moeder hoorde spreken dat zijn toestand hopeloos was, kwam de Heere bij vernieuwing de roeping op ’t hart te binden met deze woorden: ‘Hij, Die u roept, is getrouw, Die het ook doen zal.’ Vervolgens: ‘Gij zult niet sterven, maar leven, en de daden des Heeren vertellen.’

‘Moeder,’ zo sprak hij, ‘schrei niet, dat is een mens, die tot u gesproken heeft, maar de Heere spreekt tot mijn ziel anders. Ik word weer beter, ik moet nog gaan prediken en in ’t huwelijk treden voordat ik sterf.’’

 

wordt vervolgd…

Inloggen voor leden

Nog geen account? (alleen voor gemeenteleden)