De worsteling van een bekeerde zondaar

4 maart 2021

Willem Teellinck over Romeinen 7:24-26 in De worsteling van een bekeerde zondaar (pag. 480-539)

De vader van de Nadere Reformatie: zo wordt hij genoemd. Willem Teellinck was niet alleen een begenadigde prediker, hij heeft ook veel geschreven. Een van zijn werken gaat over Romeinen 7 en heet: “De worsteling van een bekeerde zondaar”. Het laatste gedeelte van dat ruim 540 pagina’s tellende boek is m.i. het mooiste. Eigenlijk was dat geen deel van het oorspronkelijke boek, maar zijn zoon Maximiliaan heeft het toegevoegd. Hij maakt daarbij de volgende kanttekening: “Aangezien de auteur over vers 24 tijdens zijn leven een traktaatje heeft laten verschijnen, genaamd ‘De Klachte Pauli’, heeft het mij goed gedacht, aangezien het boek uitverkocht was, het hier nu in te voegen, als dienstig voor dit onderwerp”. Het gaat om ongeveer 60 bladzijden waarvan ik (CS) een uittreksel gemaakt heb met af en toe een letterlijk citaat. Hier volgt het.

Het “lichaam des doods” is onze natuurlijke verdorvenheid, waardoor wij van onszelf onnut zijn tot enig goed en geneigd tot alle kwaad; namelijk de erfzonde, of die zonde waarin wij ontvangen en geboren zijn, en waarvan de apostel tevoren getuigt dat zij “de dood werkt” (vers 13). Ook wordt ze door hem wel “het lichaam der zonde” genoemd (Rom. 6:6). Zoals een lichaam veel leden heeft, zo ook deze natuurlijke verdorvenheid. Ze is een samenstel van ongerechtigheid. Ze verbreidt zich trouwens door alle krachten en leden van de mens. Alles wordt erdoor besmet. Het is ook een zeer monsterlijk lichaam, een maaksel van de duivel. Deze natuurlijke verdorvenheid wordt ten andere ook “een lichaam” genoemd of ook wel “het vlees” (Gal. 5:17) omdat het ons zo nabij ligt als ons eigen lichaam of vlees. We dragen het dus altijd mee. We zijn ermee geboren en het is niet te veranderen.

Waarom heet dit een lichaam “des doods”? Allereerst omdat ze de dood werkt naar ziel en lichaam beide. Ze doet de ziel stinken als een dood kreng. En ze verteert het lichaam langzaam maar zeker. In de tweede plaats heet het een “lichaam des doods” omdat ze nog steeds een gruwelijk broedsel voortbrengt, dus allerlei gruwelijke zonden. En in de derde plaats omdat zij, tegelijk met degenen in wie zij heerst, tot de eeuwige dood is veroordeeld.

En daarom moet zij ook ten dode toe worden vervolgd. Ja, het staat daarmee aldus: wanneer een mens hier in dit leven dit gruwelijke monster niet begint te doden en in zich te kruisigen, dan zal hij zelf de eeuwige dood moeten sterven. Zie Romeinen 8:13!

Waarom doen we dat niet? Waarom zijn we zo dwaas?  Zodra mensen horen dat ergens in een streek een verderfelijk monster rondloopt, ontstaat er dadelijk grote schrik onder het volk. Men gaat meteen overleggen hoe dit monster verjaagd of omgebracht kan worden. Kunnen we dan rustig blijven als wij horen dat er zo’n verderfelijk monster als het verdorven vlees onder de mensen is opgestaan? Maar ach, in plaats daarvan koestert de mens dit monster, want het lacht ons zo vriendelijk toe. En juist door het te koesteren en te voeden, wordt het nog sterker en feller.

Uit Romeinen 7 blijkt dat het lichaam der zonde en des doods nog in de besten is overgebleven. Zelfs de apostel moest erover klagen.

Waarom laat de Heere dat toe? Ten eerste tot Zijn eer en tot beschaming van de duivel. Want het strekt werkelijk grotelijks tot Gods eer en de eer van Zijn kinderen en ook tot beschaming van de duivel dat God de Heere zulke zwakke en broze vaatjes weet te bewaren tegen de macht van de duivel, en dat Hij juist in dat vlees dat nog met de zonde bevlekt is, Zijn kinderen weet te doen overwinnen over de duivel. Ten tweede laat de Heere op deze wijze zien dat er onderscheid is tussen de vervloekte aarde en de gezegende hemel. Zonder zonde en zonder strijd te zijn is het recht en voorrecht van het hemelhof. Het kan dus niet zo zijn dat men dit hier op aarde al genieten zal, maar het moet ons doen verlangen naar de hemel.

Tegelijk is er wel een groot verschil tussen Gods kinderen en wereldlingen. Bij eerstgenoemden zit het monster niet meer op de troon. De zwarte nacht is doorbroken en de dageraad is verschenen. Het monster ligt a.h.w. op een rad en wordt door de werking van Gods Geest geradbraakt. Dat is de dagelijkse praktijk en zo moet het ook zijn (1 Kor. 9:27).

Laten dus die domme mensen die het vlees nog naar hartenlust dienen zich niet verschuilen achter het feit dat Gods kinderen ook nog niet volmaakt zijn. Helaas, ze hebben geen enkel besef van de ernst van hun toestand. Ze denken niet aan hun verdorven aard, maar hooguit aan een paar dadelijke zonden. Bovendien verkleinen ze de ernst van die zonden (want och, niemand is volmaakt , ook Gods kinderen niet, en ze zijn toch geen schurken). Zo leven ze gerust voort, zonder dat ze de Geest bezitten Die in de ware gelovigen woont.

Gods kinderen zijn inderdaad niet volmaakt. Maar laten ze voorzichtig wandelen. Het monster is immers nog niet dood en het blijft op hen loeren. Ja, het spant samen met de duivel. Laten ze heel de christelijke wapenrusting aandoen en de strijd biddend voeren. Hoe reageren mensen die bijv. aan een niersteen lijden op de eerste de beste pijnscheut? Ze nemen zich dan des te meer in acht!

Laten we daarbij niet zo dwaas zijn dat we onze rechtvaardigmaking in onszelf of in onze eigen werken zoeken. Want alleen het volmaakte kan voor Gods oordeel bestaan. Juist vanwege dat lichaam des doods moeten we onze volmaaktheid alleen in Christus Jezus zoeken.

Dit alles is reden tot diepe ootmoed. Zullen wij het lichaam des doods (dat ter dood veroordeeld is) gaan oppronken in hoogmoed? Zullen wij het maken tot een lichaam van lekkernij en ontucht? Moeten doodschuldigen niet nederig zijn? Moeten doodzieke mensen zich niet inhouden?

Zij die oprecht vernederd zijn en tegen het vlees strijden maar nog steeds die sterke prikkelingen tot zondigen gevoelen, hoeven de moed echter niet te verliezen en denken dat ze onder Gods kinderen een verstotene zijn. Deze toestand is immers het deel van al Gods kinderen. Houd dus maar aan in het strijden, niet tegen sommige maar tegen alle zonden, en zie maar uit naar het einde van de strijd.

Let er nu op hoe de apostel klaagt over het lichaam des doods. Hij is er ellendig onder en wenst ervan verlost te zijn. Maar waarom klaagt hij zo droevig? Anders is hij toch altijd vol goede moed, zelfs onder de zwaarste omstandigheden? Dat is waar, maar dat is het nou juist: hier gaat het niet om uitwendige omstandigheden; hier gaat het om een inwendige strijd. Hij is oprecht bedroefd, juist in het licht van Gods genade, dat hij nog steeds de overblijfselen der zonde moet meedragen. Het beeld van God (het edelste in de mens) is immers geschonden. En is het niet zo: hoe edeler iets is, des te meer doet het pijn als dat geraakt wordt! Steekt iemand met een naald in een arm of been, dan voelt hij dat en klaagt hij daarover. Maar prik hem in zijn oogappel en hij schreeuwt het uit van de pijn! Zou dat dan niet het geval zijn als het oog van ons gemoed wordt gestoken en geschonden? Zo’n mens (jawel, een mens met genade!) wordt dan onbekwaam tot de dienst van God. Hij is als iemand met een gebroken been. Bovendien voelt hij het heilig ongenoegen van de Heere over de zonde.

Kortom, hoe meer een mens God vreest en godzalig is, des te meer zal hij klagen over zijn zonden en bekommerd zijn. Onwedergeborenen hebben daar geen last van. Het geweten mag af en toe eens spreken, maar zelfs dan gaat het meer over eigen schade dan over de eer van God. Zij treuren wel over dingen die hun een beetje ongerief bezorgen maar niet over wat zij God aandoen. Zij zijn verdrietig over een gebroken arm maar niet over een gekwetste ziel. Zij kwellen zich als andere mensen hun zin niet doen, maar zitten er niet over in dat zijzelf Gods wil niet doen. Ze jammeren als hun schop gebroken is, maar niet als Gods wet door hen gebroken is. Dat is geen best teken!

Bij een kind van God is dat treuren overigens geen wettische droefheid. Het is een oprechte smart dat ze die goede God hebben vertoornd. Vergelijk het maar met een kind dat iets verkeerds heeft gedaan. Al heeft vader het hem vergeven (ja, juist omdat vader het vergeven heeft), het kind kwelt zichzelf niet weinig dat het nu zó verkeerd tegen zó’n vader heeft gedaan. Een kind des Heeren treurt op dezelfde wijze. Hij zou zo graag van alle zonde verlost willen worden; niet alleen van de schuld, maar ook van de heerschappij der zonde.

Vandaar die uitroep van Paulus: “Wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods?” Zeker, hij wist heel goed het antwoord op deze vraag (dat blijkt ook uit het volgende vers). Maar hij zegt het zo omdat hij diep besefte dat het alleen bij de Heere vandaan moest komen. Een wereldling zit over dat alles niet in. En zelfs als zo iemand in de benauwdheid terechtkomt, slaat hij een verkeerde weg in. Judas liep ermee naar de strop, maar Paulus vluchtte met zijn nood tot God in Christus.

Welnu, als zelfs de apostel zo werkzaam was, hoeveel te meer moeten wij het dan zijn! Stel dat we gevangen genomen worden door wreedaards, dat we door een leeuw of beer worden aangevallen, dat we bedreigd worden door een vreselijke brand of overstroming, zouden wij dan niet alles doen om aan het gevaar te ontkomen? Maar de zonde is toch nog veel erger dan al die gevaren bij elkaar? Bovendien gaat het bij de zonde niet allereerst om ons lichaam maar om onze kostelijke ziel!

Ja, maar hoe kunnen we dan (meer en meer) verlost worden? Door aan Christus deel te krijgen. En hoe krijgen we dan deel aan Christus? Door het geloof. Let wel: door het wáre geloof. Velen denken wel dat ze geloven, maar ze hebben niet meer dan een algemeen geloof aan Gods barmhartigheid. Of ze spreken van Christus, maar ze vluchten niet tot Hem om daadwerkelijk met God verzoend en van hun zonden bevrijd te worden. Dat is dus een waangeloof. Het ware geloof daarentegen luistert naar de raadgevingen van de grote Medicijnmeester Christus. Het brengt een mens ertoe zichzelf te verloochenen en schuwt het zondige vlees als een boosaardige tovenares die ons streelt om ons te verderven. Het doet een mens ook vluchten tot de Heere Jezus om door Hem genezen te worden. Het geeft alle aandacht aan het dieet, de medicijnen en de recepten die Hij voorschrijft. En het zoekt veel in het medicijnboek, de Heilige Schrift. Bovendien worstelt het ware geloof in tegen de macht van het ongeloof, zoals we dat bijv. zien bij de vader van de maanzieke knaap. En zo zal de genezing ook werkelijk komen; daar staat God voor in!

Paulus breekt dan ook uit in een dankzegging: “Ik dank God door Jezus Christus, onze Heere” (vs. 25). En ten slotte verklaart hij dat hij met het gemoed de wet van God dient (dus niet alleen God Zelf, maar ook de wet van God; dat hoort bij elkaar), maar met het vlees de wet der zonde (vs. 26). Hij is dus nog steeds een tweemens. Nee, hij is niet dubbelhartig, want hij dient met het gemoed (het verstand en de wil) Gods wet. Maar het vlees is er ook nog.

Wat is het vlees? Het is meer dan alleen zinnelijkheid. Het is een natuurlijke verdorvenheid die nog steeds invloed uitoefent op het verstand en de wil van Gods kinderen. Het is een aanklevend gebrek waarvan ze nooit helemaal vrij zijn zolang ze leven. Het zijn vonken die elke keer weer uitschieten en die zij niet willen, die zij in hun gemoed ook verfoeien, maar die zich nochtans laten gelden.

We moeten dus steeds op onze hoede zijn, hoe ver we ook op de weg der bekering zijn gevorderd. De gelovigen bestaan hier op aarde uit vlees en geest, twee machten die elkaar bestrijden. De een zoekt de mens tot God te trekken, de ander zoekt hem tot de zonde te trekken (zoals twee vrijers dat doen die een oogje op dezelfde jonge vrouw hebben). In die strijd ligt Gods kind soms boven en soms onder. Doch in de hemel zal hij vrijgesteld zijn van het vlees. Daar is de strijd voorgoed voorbij. Ja, daar zal hij volmaakt Gods wil doen.

O, verlang dan naar die staat! Loop zonder ophouden in de loopbaan die daarheen leidt. Gebruik alle middelen die u op deze reis van dienst kunnen zijn. Dat geldt ook van de middelen die kunnen helpen uw lievelingszonden te kruisigen. En al kunt u in deze wereld niet geheel en al bevrijd zijn van het vlees, dan zult u – versterkt door de Geest – dat vlees toch een doodsteek geven en beletten dat het u doodt. U zult daarover triomferen, zoals Paulus het heeft uitgeroepen in 1 Korinthe 15:55-57.

Willem Teellinck over Romeinen 7:24-26 in De worsteling van een bekeerde zondaar (pag. 480-539)

De vader van de Nadere Reformatie: zo wordt hij genoemd. Willem Teellinck was niet alleen een begenadigde prediker, hij heeft ook veel geschreven. Een van zijn werken gaat over Romeinen 7 en heet: “De worsteling van een bekeerde zondaar”. Het laatste gedeelte van dat ruim 540 pagina’s tellende boek is m.i. het mooiste. Eigenlijk was dat geen deel van het oorspronkelijke boek, maar zijn zoon Maximiliaan heeft het toegevoegd. Hij maakt daarbij de volgende kanttekening: “Aangezien de auteur over vers 24 tijdens zijn leven een traktaatje heeft laten verschijnen, genaamd ‘De Klachte Pauli’, heeft het mij goed gedacht, aangezien het boek uitverkocht was, het hier nu in te voegen, als dienstig voor dit onderwerp”. Het gaat om ongeveer 60 bladzijden waarvan ik (CS) een uittreksel gemaakt heb met af en toe een letterlijk citaat. Hier volgt het.

Het “lichaam des doods” is onze natuurlijke verdorvenheid, waardoor wij van onszelf onnut zijn tot enig goed en geneigd tot alle kwaad; namelijk de erfzonde, of die zonde waarin wij ontvangen en geboren zijn, en waarvan de apostel tevoren getuigt dat zij “de dood werkt” (vers 13). Ook wordt ze door hem wel “het lichaam der zonde” genoemd (Rom. 6:6). Zoals een lichaam veel leden heeft, zo ook deze natuurlijke verdorvenheid. Ze is een samenstel van ongerechtigheid. Ze verbreidt zich trouwens door alle krachten en leden van de mens. Alles wordt erdoor besmet. Het is ook een zeer monsterlijk lichaam, een maaksel van de duivel. Deze natuurlijke verdorvenheid wordt ten andere ook “een lichaam” genoemd of ook wel “het vlees” (Gal. 5:17) omdat het ons zo nabij ligt als ons eigen lichaam of vlees. We dragen het dus altijd mee. We zijn ermee geboren en het is niet te veranderen.

Waarom heet dit een lichaam “des doods”? Allereerst omdat ze de dood werkt naar ziel en lichaam beide. Ze doet de ziel stinken als een dood kreng. En ze verteert het lichaam langzaam maar zeker. In de tweede plaats heet het een “lichaam des doods” omdat ze nog steeds een gruwelijk broedsel voortbrengt, dus allerlei gruwelijke zonden. En in de derde plaats omdat zij, tegelijk met degenen in wie zij heerst, tot de eeuwige dood is veroordeeld.

En daarom moet zij ook ten dode toe worden vervolgd. Ja, het staat daarmee aldus: wanneer een mens hier in dit leven dit gruwelijke monster niet begint te doden en in zich te kruisigen, dan zal hij zelf de eeuwige dood moeten sterven. Zie Romeinen 8:13!

Waarom doen we dat niet? Waarom zijn we zo dwaas?  Zodra mensen horen dat ergens in een streek een verderfelijk monster rondloopt, ontstaat er dadelijk grote schrik onder het volk. Men gaat meteen overleggen hoe dit monster verjaagd of omgebracht kan worden. Kunnen we dan rustig blijven als wij horen dat er zo’n verderfelijk monster als het verdorven vlees onder de mensen is opgestaan? Maar ach, in plaats daarvan koestert de mens dit monster, want het lacht ons zo vriendelijk toe. En juist door het te koesteren en te voeden, wordt het nog sterker en feller.

Uit Romeinen 7 blijkt dat het lichaam der zonde en des doods nog in de besten is overgebleven. Zelfs de apostel moest erover klagen.

Waarom laat de Heere dat toe? Ten eerste tot Zijn eer en tot beschaming van de duivel. Want het strekt werkelijk grotelijks tot Gods eer en de eer van Zijn kinderen en ook tot beschaming van de duivel dat God de Heere zulke zwakke en broze vaatjes weet te bewaren tegen de macht van de duivel, en dat Hij juist in dat vlees dat nog met de zonde bevlekt is, Zijn kinderen weet te doen overwinnen over de duivel. Ten tweede laat de Heere op deze wijze zien dat er onderscheid is tussen de vervloekte aarde en de gezegende hemel. Zonder zonde en zonder strijd te zijn is het recht en voorrecht van het hemelhof. Het kan dus niet zo zijn dat men dit hier op aarde al genieten zal, maar het moet ons doen verlangen naar de hemel.

Tegelijk is er wel een groot verschil tussen Gods kinderen en wereldlingen. Bij eerstgenoemden zit het monster niet meer op de troon. De zwarte nacht is doorbroken en de dageraad is verschenen. Het monster ligt a.h.w. op een rad en wordt door de werking van Gods Geest geradbraakt. Dat is de dagelijkse praktijk en zo moet het ook zijn (1 Kor. 9:27).

Laten dus die domme mensen die het vlees nog naar hartenlust dienen zich niet verschuilen achter het feit dat Gods kinderen ook nog niet volmaakt zijn. Helaas, ze hebben geen enkel besef van de ernst van hun toestand. Ze denken niet aan hun verdorven aard, maar hooguit aan een paar dadelijke zonden. Bovendien verkleinen ze de ernst van die zonden (want och, niemand is volmaakt , ook Gods kinderen niet, en ze zijn toch geen schurken). Zo leven ze gerust voort, zonder dat ze de Geest bezitten Die in de ware gelovigen woont.

Gods kinderen zijn inderdaad niet volmaakt. Maar laten ze voorzichtig wandelen. Het monster is immers nog niet dood en het blijft op hen loeren. Ja, het spant samen met de duivel. Laten ze heel de christelijke wapenrusting aandoen en de strijd biddend voeren. Hoe reageren mensen die bijv. aan een niersteen lijden op de eerste de beste pijnscheut? Ze nemen zich dan des te meer in acht!

Laten we daarbij niet zo dwaas zijn dat we onze rechtvaardigmaking in onszelf of in onze eigen werken zoeken. Want alleen het volmaakte kan voor Gods oordeel bestaan. Juist vanwege dat lichaam des doods moeten we onze volmaaktheid alleen in Christus Jezus zoeken.

Dit alles is reden tot diepe ootmoed. Zullen wij het lichaam des doods (dat ter dood veroordeeld is) gaan oppronken in hoogmoed? Zullen wij het maken tot een lichaam van lekkernij en ontucht? Moeten doodschuldigen niet nederig zijn? Moeten doodzieke mensen zich niet inhouden?

Zij die oprecht vernederd zijn en tegen het vlees strijden maar nog steeds die sterke prikkelingen tot zondigen gevoelen, hoeven de moed echter niet te verliezen en denken dat ze onder Gods kinderen een verstotene zijn. Deze toestand is immers het deel van al Gods kinderen. Houd dus maar aan in het strijden, niet tegen sommige maar tegen alle zonden, en zie maar uit naar het einde van de strijd.

Let er nu op hoe de apostel klaagt over het lichaam des doods. Hij is er ellendig onder en wenst ervan verlost te zijn. Maar waarom klaagt hij zo droevig? Anders is hij toch altijd vol goede moed, zelfs onder de zwaarste omstandigheden? Dat is waar, maar dat is het nou juist: hier gaat het niet om uitwendige omstandigheden; hier gaat het om een inwendige strijd. Hij is oprecht bedroefd, juist in het licht van Gods genade, dat hij nog steeds de overblijfselen der zonde moet meedragen. Het beeld van God (het edelste in de mens) is immers geschonden. En is het niet zo: hoe edeler iets is, des te meer doet het pijn als dat geraakt wordt! Steekt iemand met een naald in een arm of been, dan voelt hij dat en klaagt hij daarover. Maar prik hem in zijn oogappel en hij schreeuwt het uit van de pijn! Zou dat dan niet het geval zijn als het oog van ons gemoed wordt gestoken en geschonden? Zo’n mens (jawel, een mens met genade!) wordt dan onbekwaam tot de dienst van God. Hij is als iemand met een gebroken been. Bovendien voelt hij het heilig ongenoegen van de Heere over de zonde.

Kortom, hoe meer een mens God vreest en godzalig is, des te meer zal hij klagen over zijn zonden en bekommerd zijn. Onwedergeborenen hebben daar geen last van. Het geweten mag af en toe eens spreken, maar zelfs dan gaat het meer over eigen schade dan over de eer van God. Zij treuren wel over dingen die hun een beetje ongerief bezorgen maar niet over wat zij God aandoen. Zij zijn verdrietig over een gebroken arm maar niet over een gekwetste ziel. Zij kwellen zich als andere mensen hun zin niet doen, maar zitten er niet over in dat zijzelf Gods wil niet doen. Ze jammeren als hun schop gebroken is, maar niet als Gods wet door hen gebroken is. Dat is geen best teken!

Bij een kind van God is dat treuren overigens geen wettische droefheid. Het is een oprechte smart dat ze die goede God hebben vertoornd. Vergelijk het maar met een kind dat iets verkeerds heeft gedaan. Al heeft vader het hem vergeven (ja, juist omdat vader het vergeven heeft), het kind kwelt zichzelf niet weinig dat het nu zó verkeerd tegen zó’n vader heeft gedaan. Een kind des Heeren treurt op dezelfde wijze. Hij zou zo graag van alle zonde verlost willen worden; niet alleen van de schuld, maar ook van de heerschappij der zonde.

Vandaar die uitroep van Paulus: “Wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods?” Zeker, hij wist heel goed het antwoord op deze vraag (dat blijkt ook uit het volgende vers). Maar hij zegt het zo omdat hij diep besefte dat het alleen bij de Heere vandaan moest komen. Een wereldling zit over dat alles niet in. En zelfs als zo iemand in de benauwdheid terechtkomt, slaat hij een verkeerde weg in. Judas liep ermee naar de strop, maar Paulus vluchtte met zijn nood tot God in Christus.

Welnu, als zelfs de apostel zo werkzaam was, hoeveel te meer moeten wij het dan zijn! Stel dat we gevangen genomen worden door wreedaards, dat we door een leeuw of beer worden aangevallen, dat we bedreigd worden door een vreselijke brand of overstroming, zouden wij dan niet alles doen om aan het gevaar te ontkomen? Maar de zonde is toch nog veel erger dan al die gevaren bij elkaar? Bovendien gaat het bij de zonde niet allereerst om ons lichaam maar om onze kostelijke ziel!

Ja, maar hoe kunnen we dan (meer en meer) verlost worden? Door aan Christus deel te krijgen. En hoe krijgen we dan deel aan Christus? Door het geloof. Let wel: door het wáre geloof. Velen denken wel dat ze geloven, maar ze hebben niet meer dan een algemeen geloof aan Gods barmhartigheid. Of ze spreken van Christus, maar ze vluchten niet tot Hem om daadwerkelijk met God verzoend en van hun zonden bevrijd te worden. Dat is dus een waangeloof. Het ware geloof daarentegen luistert naar de raadgevingen van de grote Medicijnmeester Christus. Het brengt een mens ertoe zichzelf te verloochenen en schuwt het zondige vlees als een boosaardige tovenares die ons streelt om ons te verderven. Het doet een mens ook vluchten tot de Heere Jezus om door Hem genezen te worden. Het geeft alle aandacht aan het dieet, de medicijnen en de recepten die Hij voorschrijft. En het zoekt veel in het medicijnboek, de Heilige Schrift. Bovendien worstelt het ware geloof in tegen de macht van het ongeloof, zoals we dat bijv. zien bij de vader van de maanzieke knaap. En zo zal de genezing ook werkelijk komen; daar staat God voor in!

Paulus breekt dan ook uit in een dankzegging: “Ik dank God door Jezus Christus, onze Heere” (vs. 25). En ten slotte verklaart hij dat hij met het gemoed de wet van God dient (dus niet alleen God Zelf, maar ook de wet van God; dat hoort bij elkaar), maar met het vlees de wet der zonde (vs. 26). Hij is dus nog steeds een tweemens. Nee, hij is niet dubbelhartig, want hij dient met het gemoed (het verstand en de wil) Gods wet. Maar het vlees is er ook nog.

Wat is het vlees? Het is meer dan alleen zinnelijkheid. Het is een natuurlijke verdorvenheid die nog steeds invloed uitoefent op het verstand en de wil van Gods kinderen. Het is een aanklevend gebrek waarvan ze nooit helemaal vrij zijn zolang ze leven. Het zijn vonken die elke keer weer uitschieten en die zij niet willen, die zij in hun gemoed ook verfoeien, maar die zich nochtans laten gelden.

We moeten dus steeds op onze hoede zijn, hoe ver we ook op de weg der bekering zijn gevorderd. De gelovigen bestaan hier op aarde uit vlees en geest, twee machten die elkaar bestrijden. De een zoekt de mens tot God te trekken, de ander zoekt hem tot de zonde te trekken (zoals twee vrijers dat doen die een oogje op dezelfde jonge vrouw hebben). In die strijd ligt Gods kind soms boven en soms onder. Doch in de hemel zal hij vrijgesteld zijn van het vlees. Daar is de strijd voorgoed voorbij. Ja, daar zal hij volmaakt Gods wil doen.

O, verlang dan naar die staat! Loop zonder ophouden in de loopbaan die daarheen leidt. Gebruik alle middelen die u op deze reis van dienst kunnen zijn. Dat geldt ook van de middelen die kunnen helpen uw lievelingszonden te kruisigen. En al kunt u in deze wereld niet geheel en al bevrijd zijn van het vlees, dan zult u – versterkt door de Geest – dat vlees toch een doodsteek geven en beletten dat het u doodt. U zult daarover triomferen, zoals Paulus het heeft uitgeroepen in 1 Korinthe 15:55-57.

Inloggen voor leden

Nog geen account? (alleen voor gemeenteleden)